De afgelopen weken brak ik mijn hoofd over de vraag of ik niet wat al te hard uit mijn slof was geschoten in mijn
post van 30 mei. Toen wond ik me vreselijk op over het lid van de GroenLinks statenfractie in Noord Holland dat bij de verkiezing van de Eerste Kamer een
ongeldige stem had uitgebracht. Niet veel later bleek dat het
Cheryl Braam was geweest, die daarvoor verantwoordelijk was. Ik had op haar gestemd bij de statenverkiezingen omdat ik vond dat ze deugde. Sterker nog, ik had zowel mijn vriendin als mijn moeder ervan overtuigd op haar een voorkeursstem uit te brengen.
Was ik niet in de internetval van de snelle mening getrapt? Ik had mijn boosheid over het gedoe wel lekker van me af gescholden, maar had dat niet wat genuanceerder gekund? De mens achter de vergissing heeft daar eigenlijk wel recht op, overwoog ik. Dus ja, ik was in de internetval van de snelle mening getuind. Het had, denk ik, wel wat beschaafder gekund op 30 mei. Weer wat geleerd.
Beschaafder? Inderdaad. Maar wezenlijk anders? Nee. Mijn vertrouwen in de GroenLinks fractie - en dan natuurlijk vooral in Cheryl Braam - liep door de actie een stevige deuk op. Hoe gaat dat straks bij andere belangrijke stemmingen in de Staten? Dat soort vragen. Het leek me dan ook goed dat Cheryl Braam haar zetel op zou geven. Naar en moeilijk, zeker wanneer je hem met voorkeursstemmen hebt gehaald. Maar wel nodig, om duidelijk te maken dat de kiezers weer - of nog - vertrouwen in GroenLinks kunnen hebben.
Cheryl Braam heeft
besloten niet aan het verzoek van de Statenfractie gehoor te geven om haar zetel op de te geven. Daar heeft ze natuurlijk het volste recht toe. Zo is het nu eenmaal in de wet geregeld.
Maar ik voel me wel bedrogen.